De gast
Hij was hier één keer eerder geweest. Die keer dat Everts
hem had gezegd dat hij een boek mocht hebben – voor
niets, zo dacht hij – en hij het was komen ophalen. Het
bleek dat Everts er een flink bedrag voor wilde hebben. Van
afdingen wilde hij niets weten. Hij had betaald en was direct
weggegaan. Nu had Everts hem gezegd dat hij hem beter
wilde leren kennen en hem gevraagd om te komen eten.
Nu was dus alles anders.
Lobke, de vriendin van Everts, liet hem binnen. Al voordat
hij zijn jas had opgehangen was ze de woonkamer in gelopen
om op de bank te gaan zitten, haar knieën opgetrokken
onder haar grote zwarte trui. Ze keek televisie. Hij nam
plaats aan de eettafel, die achter de bank stond, zodat hij tegen
haar rug en achterhoofd aan keek. Hij vond het niet gepast
om naast haar te gaan zitten, omdat hij haar niet goed
kende. Wel geloofde hij dat ze sympathiek was, omdat
Everts hem een paar keer haar groeten had overgebracht.
En dat terwijl hij haar maar één keer gezien had.
Boven
Het Lot
Een groot feest geven. De maandag daarop zijn baan opzeggen.
Zijn rijtjeshuis verruilen voor een villa; een robuust
huis van bruin baksteen en met een rieten dak, dat is
wat hij wil. Met een achtertuin die naadloos overloopt in
een uitgestrekt bos, waarin hij iedere dag een wandeling
maakt met zijn golden retriever. Die moet hij ook nog kopen.
Hij wil zien hoe de natuur voortdurend subtiele verschuivingen
in het bos teweegbrengt. Hoe geuren veranderen,
de flora opbloeit en afsterft, totdat je ineens beseft dat
er een ander jaargetijde is aangebroken. Als hij thuiskomt
heeft hij alle tijd van de wereld. Om sinaasappels uit te persen.
Om de krant van A tot Z te lezen. Als het niet te hard
waait, gaat hij erop uit met zijn zeilboot, die hij achter zijn
terreinwagen aan over slingerende boswegen sleept, terwijl
het licht dat door het bladerdek valt, over de motorkap
glijdt. Als hij zich op het meer bevindt, zachtjes meewiegend
met de wind, voelt hij een intense ontspanning, die
zich tot aan zijn ingewanden uitstrekt.
Boven
Louise Honing
Dat ze geen armen en benen meer had. Dat ze in een donkere
kast leefde, in huis bij een vieze oude man. En dat die
man haar uit de kast pakte om haar zijn wil op te leggen.
Het was begonnen toen ze in de puberteit kwam.
‘En wat wil jij?’ vroegen haar klasgenoten als ze verteld
hadden over hun plannen voor de toekomst.
‘Ik weet het niet,’ zei Louise dan bedeesd.
Dat vonden de anderen maar vreemd. Iemand die niet
precies wist wat ze wilde, was eigenlijk niets waard. In werkelijkheid
wist Louise precies wat ze wilde. Ze durfde er alleen
met niemand over te praten.
Toen ze eindexamen had gedaan, verhuisde ze van Limburg
naar Groningen om economie te studeren. Het eerste
jaar kwamen er zo nu en dan nog vrienden en vriendinnen
van de middelbare school op bezoek.
‘Wat ben je stil. Is er iets?’ vroegen ze als ze Louise zwijgend
voor zich uit zagen staren, alsof ze het niet leuk vond
dat ze er waren.
‘Nee hoor,’ zei ze afwezig, ‘er is niets.’
Maar er was wél wat. Er moest wel iets zijn.
Boven
Bezoek
Het was rustig in de woning van Jan-Willem Poland. De
meubels zwegen, het huilende zigeunerjongetje staarde
vanaf de replica bedroefd de huiskamer in en de klok tikte
de tijd die het nog zou duren voordat Jan-Willem Poland
thuis zou komen, geduldig weg.
De inrichting was smakeloos. Geen enkel meubel leek er
thuis te horen, want er was geen meubel dat ergens bij paste.
De gebruikte materialen waren goedkoop, de kleuren
flets, de bloemen op het bankstel verwelkt en de fauteuil te
vermoeid om nog iemand op zich te laten zitten. Onder een
glazen plaat op de salontafel lag een puzzel van een berglandschap.
De oorspronkelijke scherpte en frisheid hiervan
had zich in de loop der jaren opgelost in een soort vaagheid,
waardoor de bergtoppen verder weg leken te zijn dan
ze in werkelijkheid waren. Wie in deze woning hard in de
handen zou klappen, zou merken dat het hardboard van de
als massief bedoelde kast zachtjes meerilde. Hij zou in diezelfde
klap de aanname bevestigd zien dat het een ‘gemeubileerd
appartement’ was.
Boven
Water Weegt
Vroeger, toen je nog een kind was, keek je anders naar je lichaam.
Minder. Het was iets vanzelfsprekends voor je.
Sinds kort is dit veranderd. Sinds kort is je lichaam iets dat
ook anders had kunnen zijn, misschien anders had moeten
zijn. Je bent dertien. Je weegt 93 kilo.
Je bent met je vader en moeder meegegaan naar een familiecamping
in Zuid-Frankrijk. Je had er geen zin in,
maar ze vinden je te jong om alleen thuis te blijven. Je hebt
niks met Frankrijk en je vader en moeder ook niet. Ze zitten
hier omdat ze weten dat het hier meestal goed weer is. En
omdat ze hier al tien jaar komen.
De camping beschikt over een niervormig zwembad,
een speeltuin, een supermarkt met woekerprijzen, twee
restaurants, een automatenhal, een bar annex discotheek
en een strand, of liever gezegd een afgegraasd stuk grond
aan de rand van een troebel meer. Vorig jaar speelde je nog
in de speeltuin. Nu vind je jezelf daar te oud voor. Deze vakantie
heb je nog niet veel van de camping gezien. Sinds je
twee dagen geleden bent aangekomen, heb je alleen bij je
tent gezeten, in de schaduw, op een bierkrat. Vandaag ben
je op verzoek van je moeder, die heeft gezegd dat je moet genieten,
naar het zwembad gegaan.
Boven
Brief aan Broer
Beste Thomas,
Ik vind dat een kunstenaar met zijn broer moet corresponderen.
Dit vind ik nog maar sinds kort. Dat ik
al die tijd niks van me heb laten horen, moet je dus
maar niet te zwaar opvatten. Nog gecondoleerd met
het overlijden van papa trouwens. Hoe was de begrafenis?
Man, man, man, aan alles is te merken dat ik de
laatste tijd in een cruciaal stadium zit. Ik denk helderder
na dan ooit. Er gaat bij mij geen vraag meer de
diepte in die er niet als antwoord weer uit tevoorschijn
komt. Ik heb trouwens altijd al veel nagedacht.
Herinner je je nog dat ik een keer midden in de nacht
naast je bed stond, met een flakkerende kaars onder
mijn gezicht? Je schrok je wild. Ha! Ha! Ik zei: ‘Thomas,
ik kan niet meer stoppen met denken.’
En zo is het nog steeds.
Boven
Málaga
De serveerster achter de bar is druk aan haar eerste dag bezig.
Ze tapt bier met te veel schuim, morst bij het inschenken
van wijn en doet er te lang over om af te rekenen. De
vloer, het meubilair en de met voorbedachte rade opgehangen
curiosa zijn nog schoon en onbeschadigd. Je kunt
moeilijk zeggen dat de zaak niet mooi is. Er is met zorg en
smaak aan gewerkt. De bar is van glanzend, donkergekleurd
hout, de tafels en stoelen zijn van hoge kwaliteit –
zeker niet goedkoop. Toch ziet het er meer uit als een decor
dan als een werkelijk bestaand bedrijf. Misschien komt het
door het felle licht, dat alles bleek en een beetje kil maakt.
Naast de bar staat een jonge vrouw met een paar menukaarten
in de aanslag. Ze heeft wat je noemt een fris gezicht;
een gave witte huid met een rode blos op de wangen,
helderblauwe ogen en blond haar, dat ze achterover gekamd
en in een klein staartje bijeengebonden heeft. De menukaarten
zijn voor de mensen die doorlopen naar achteren,
naar het eetgedeelte. Er is maar één tafel bezet. Een
groepje mensen eet van de huisgemaakte spaghetti met
roomsaus. Terwijl ze de dik uitgevallen slierten om hun
vork draaien, bekijken ze het interieur en de decoratieve
schilderijen aan de wand.
Boven
Sector Housewarming
Henry Onetten had niets te doen gehad in zijn eerste week
bij Algemene Zaken. Anderen hadden het druk of deden
alsof ze het druk hadden. Hij was aangenomen als medewerker
ondersteuning, maar in die eerste week had hij nog
niemand kunnen ondersteunen, zelfs niet in de meest vergezochte
betekenis van het woord. Misschien was het
herfstvakantie.
Er waren mensen die over de gang liepen met een leren
attachékoffer in hun hand. Henry had ook een leren attachékoffer
gekocht en er een oude krant, een leeg opschrijfblok
en een pen in gedaan. Hij beschikte over een grote kamer
voor zichzelf, met tegenover hem twee lege bureaus.
Hij hoorde zijn buurman, van wie hij niet wist hoe die eruitzag,
een telefoongesprek voeren.
De sectormanager, die Van Beuningen heette, had pas
een huis gekocht. Hij wilde dit aan zijn collega’s laten zien
en daarna een borrel drinken. Het open huis begon om vijf
uur. Henry was moe van het nietsdoen en van het wachten,
maar wilde niet als eerste van kantoor vertrekken. Hij wilde
niet nu al de indruk wekken dat hij de kantjes ervan afliep.
Hij bleef dus op zijn stoel zitten terwijl de anderen
zich over de beschikbare auto’s verdeelden.
Boven
Todologie
Alles heeft met alles te maken. Het feit dat je bestaat alleen
al heeft met van alles te maken. Niet alleen met je ouders,
de ouders van je ouders, hun ouders, maar ook met de sterren,
de aarde, de weersomstandigheden aldaar en de zon.
Ga zo maar door. Ik zeg er eerlijk bij dat ik dit niet zelf heb
bedacht. Ik ben er door toedoen van iemand anders van
overtuigd geraakt. En dat dit gebeurd is, heeft minstens
net zoveel met hem en mij te maken, als met alle andere
dingen. Kun je nagaan.
Ik heb ooit een reeks colleges over dit thema gevolgd. De
professor was zo overtuigd van het feit dat alles met alles te
maken had, dat hij het zelfs niet vond uitmaken waar het
college over ging. Tussen alle dingen bestond immers een
verband. Door zo veel mogelijk dingen tegelijk te behandelen,
kwam dat juist beter aan het licht. De eruditie van de
professor was ongekend. Want als je zegt dat alles met alles
te maken heeft, moet je ook alles weten.
Boven
Communicerende Vaten
Nu doet hij zijn boodschappen alleen. Het is twee weken
geleden dat het gebeurde. Twee weken leek voldoende om
de schade te herstellen, maar dat bleek een vergissing. Hij
heeft aangedrongen, haar van alles beloofd – een pop, een
nieuwe fiets, een pony. Hij heeft haar zelfs gesmeekt, maar
ze wil onder geen beding meer mee. Sjokkend achter de
winkelwagen werkt hij het lijstje af; zijn rug staat een beetje
krom. In de rij voor de kassa steekt hij zijn handen in zijn
zak en voelt een stukje papier. Het is de boodschappenlijst
van deze week. In zijn hand heeft hij het lijstje van twee weken
geleden, toen ze nog mee was. Alles moet over. Hij
wringt de wagen het smalle gangpad door, botst tegen de
mensen aan die achter hem staan te wachten. Eén voor één
worden de artikelen uit het karretje geladen en teruggezet
in de schappen. Hij laadt eerst alle artikelen uit zijn wagen
voordat het nieuwe lijstje aan de beurt is, alsof hij er de nadruk
op wil leggen dat er iets mis is gegaan.
Boven
De Fransman
Hij belt niet aan, maar gaat bij de benedendeur staan huilen,
als een wolf. Waarschijnlijk is het grappig bedoeld,
maar ik lach niet. Ik wil het nooit, maar toch laat ik hem altijd
binnen. Ik denk dat als ik het niet doe, niemand het
doet.
Hij begint al te vertellen voordat hij boven is. Het verhaal
gaat over hemzelf, of over iets wat hij heeft gezien of
meegemaakt. Het speelt zich meestal af in het land waar hij
vandaan komt, Frankrijk. Maar het is niet het Frankrijk dat
we kennen. Het is een land waarin alles om hem draait. Ik
zou er niet graag wonen.
Zijn Engels is razendsnel en daardoor is zijn Franse accent
nauwelijks te verstaan. Er zitten veel neusklanken
tussen. Het lijkt alsof hij door een zakdoek en een vreemde
hand die voor zijn mond gehouden wordt, heen praat.
Meestal raak ik de draad kwijt en luister nog maar met één
oor. Ondertussen kijk ik naar hem en verbaas me over de
ernst waarmee hij het woord voert. Er kan geen lachje van
af.
Boven
Agenda van een hond
Mensen keken op hun horloges toen Frans Ernst de vergaderkamer
binnen kwam. Hij verontschuldigde zich voor
zijn late komst en nam plaats in een van de fauteuils. Het
zwarte leer kraakte.
‘Meneer Ernst,’ zei de directeur, die Verhofbeek heette,
‘u bent te laat. Is het dan nodig om ook nog lawaai te gaan
maken?’
‘Dat was het leer,’ zei hij. ‘Ik kan er niets aan doen.’
‘Dus het leer kraakte uit zichzelf ?’
‘Ik ben alleen maar gaan zitten. Het leer kraakte.’
‘Voordat u binnenkwam, heb ik uw stoel niks horen zeggen.
Op het moment dat u ging zitten begon hij plotseling
te kraken. Dat moet wel iets met u te maken hebben.’
‘Het spijt me,’ zei Frans Ernst.
Verhofbeek bladerde door de papieren die voor hem op
tafel lagen. Alsof het een teken was, begonnen ook de anderen
dit te doen. Het leek alsof ze meer aandacht besteedden
aan het ritselen van het papier dan aan wat erop geschreven
stond. Op de tafel van Frans Ernst was het stil. Er lag
geen papier, alleen een gum.
Boven
Kant b
De architect had een zwembad in zijn nieuwe huis. Omdat
hij ongeduldig was, had hij het laten schilderen voordat
het beton droog was; de bovenste laag was gaan schilferen
en schimmelen. Er zaten blaren op waaruit geel sap
stroomde als je ze doorprikte. Hij had mij ingehuurd om
het werk over te doen.
De architect had een rond, bleek gezicht en nauwelijks
haar meer op zijn schedel. Alleen bovenaan zijn nek zat nog
wat. Hij had het bijeengevlochten in een vlecht die over
zijn rug bungelde. Zijn dichtgeknepen oogjes verborgen
zich achter een bril met schildpadmotief.
‘Dit is het,’ zei hij toen we aan de rand van het lege bassin
stonden. Het galmde.
Eerst moest ik de oude verf eraf halen. Onder de bovenste
laag zat nog een laag en daaronder nog een. De onderste
verflaag zat zo vast dat ik een hamer en een beitel nodig had
om hem weg te krijgen. Hoewel ik een cassetterecorder bij
me had, waarop ik hardrockmuziek afdraaide, was het getik
van de hamer en de beitel overal te horen. Ook in zijn
kantoor, dat naast het zwembad lag. Hij zou precies weten
wanneer ik wel werkte en wanneer niet.
Boven
Afrika
‘We’ll slide down the surface of things.’
– Bret Easton Ellis, Glamorama
Druskin en Hofmeister lagen op rood-wit gestreepte zonnestoelen.
Op een armlengte afstand stonden twee identieke
houten bijzettafeltjes met cocktails erop. Af en toe
strekten ze hun arm uit en namen een slokje. Ze lagen er al
een tijdje, zodat ze al verschillende mengsels met steeds
andere, exotische ingrediënten hadden geprobeerd. Als ze
weer een versbesteld drankje in hun handen hadden, gaven
ze daar onomwonden hun mening over.
‘Deze cocktail bevalt me uitstekend,’ zei Druskin bijvoorbeeld.
‘Anders mij wel,’ antwoordde Hofmeister dan. ‘Maar wat
dacht u dan van die hiervoor, vond u die ook niet heerlijk?’
Op deze manier hoopte hij het aangename gesprek dat
was ontstaan op gang te houden.
‘Heeft u mij horen klagen?’
Hofmeister schudde zijn hoofd.
‘Dat komt omdat geen enkele cocktail me nog heeft teleurgesteld.’
Boven
Lotusvoeten
Een jaar of twintig geleden hadden zijn ouders hem Edward
genoemd. Een uur geleden hadden twee jongens in
een Toyota hem opgepikt bij de afrit van een benzinestation.
Ze reden honderdtien. In zijn hand had hij nog het
bruine stuk karton, waarop hij met viltstift ‘Parijs’ had geschreven.
Af en toe verscheen er een zwak zonnetje aan de
nevelige hemel. Het was april.
Edward vertelde dat hij na de middelbare school rechten
was gaan studeren. Niet omdat hij bezeten was van alles
wat met rechtspraak te maken had, maar omdat hij niet
wist wat hij anders moest. Op de universiteit had hij zich
een verrader gevoeld. Voor zichzelf omdat de studie hem
niet interesseerde, voor anderen omdat hij net deed alsof
dit wel zo was. Verlangend naar een echt, robuust leven,
waarin hij niet hoefde te doen alsof, had hij er de brui aan
gegeven. Maar dit zei hij allemaal niet tegen de rouwdouwers
voorin. Tegen hen zei hij alleen dat hij was gestopt
omdat hij ‘geen zin meer had in dat gedoe’.
‘Zeg dat dan meteen. Je had gewoon geen zin meer. Dat
verklaart alles,’ zei de jongen op de bijrijdersstoel.
Boven
Mijn Huis
Mijn huis dat staat op palen. Door de gaten in de vloer kan
ik ze zien staan, drie meter vijftig lang, lang genoeg om altijd
hoger te staan dan het hoogste water. Vaak kan ik door
die gaten in de vloer ook het zand zien. Er ligt zeewier op en
schelpen en kleine diertjes. Altijd maar een paar uur, totdat
het water weer komt. Ik kan het hóren komen. Eerst is er
het gekabbel en het geruis, als gefluister van kinderen. Dan
komt de boot los van het zand en begint tegen de palen te
bonken. Het gebonk gaat door. Steeds harder beukt de boot
tegen de palen. Het hele huis begint geluid te maken. De ramen
trillen in hun sponningen, het hout piept en kraakt.
Voordat je het weet, is het hoogtepunt alweer voorbij. Het
wordt stiller en je hoort alleen nog maar de wind. Totdat
het weer vloed wordt. Zo gaat het.
Als het eb is, en het is mooi weer, dan klim ik de touwladder
af en loop een stuk door het zand. De wind wappert
in mijn kleren en in mijn oren. Het is net als in de woestijn.
Je bent helemaal alleen. Je kan doen wat je wilt. Ik ga tot aan
de waterlijn. Eerst loop ik erachteraan, dan komt het water
op mij af. Ik wil de zee vóór blijven, loop zo snel als nodig is
om geen natte voeten te krijgen.
Boven
|